Leren schrijven - hoe te beginnen (deel 2)
Je weet wat je wilt schrijven en hebt het verhaal in grote lijnen in het hoofd. In je verhaal zullen meerdere personen een rol spelen, maar er zal één hoofdpersoon zijn. In een thriller zijn er criminelen/terroristen of hoe je ze ook wilt betitelen en degenen die proberen de geplande misdaad, bijvoorbeeld een bankoverval, afpersing, terroristische actie, tegen te gaan. De lezer kijkt in je verhaal door de bril van de persoon die iets zegt, voelt, beschrijft of wat hij ook doet. Hij speelt een belangrijke rol in je verhaal. In schrijverstermen heet zoiets perspectief. De andere personen in dat stukje van het verhaal, praten mee, zijn het al dan niet met de persoon die het perspectief heeft, eens. Misschien lachen ze, zijn ze boos, angstig, enz. Maar de lezer kijkt niet door hun bril. Die hebben zij niet.
Voorbeeld:
‘Daar ben ik het niet mee eens’, zegt Jan.
‘Waarom niet?’ vraagt inspecteur Van Schenkel.
Hij is hardnekkig en probeert mij in de val te laten lopen. Dat lukt hem in geen honderd jaar. ‘Ik heb al drie keer uitgelegd dat ik nooit op die plaats ben geweest.’
De inspecteur kijkt hem doordringend aan. ‘Ik ben niet overtuigd.’
De twee cursieve zinnen laten zien dat Jan iets denkt. Dus heeft hij het perspectief. Niet de inspecteur. Die geeft slechts commentaar. Als er had gestaan: ‘Waarom niet?’ Ik denk dat hij liegt., geef je de inspecteur ook een bril waar de lezer doorheen kijkt omdat de inspecteur “denkt”.
Schrijf technisch is dat incorrect. Je haalt perspectieven door elkaar. Als je wilt dat de inspecteur ook een perspectief heeft omdat het in je verhaal belangrijk is, moet je eerst het stuk in het verhaal waarin Jan het perspectief heeft, afsluiten en daarna de inspecteur het perspectief geven. Daarbij een aantekening. Degenen, die het perspectief hebben, noem je bij voor- of achternaam, niet bij hun functie. Scheid de stukjes tussen perspectieven met bijv. drie sterretjes.
Voorbeeld zoals dat stukje waarin Jan het perspectief heeft, kan eindigen:
Hij staat op. Inspecteur Van Schenkel heeft geen poot om op te staan, gaat het door hem heen. Zonder de man voor hem een hand te geven, loopt hij naar de deur en trekt die met een harde klap achter zich dicht.
***
Arend van Schenkel kijkt hem peinzend na. De crimineel, want dat is Jan Zandstra, heeft geen krimp gegeven. ‘Ik moet dieper graven’, mompelt hij. Ik zet alles nog eens op een rijtje. Ik mis iets. Arend staat op en loopt in gedachten naar de koffiemachine.
Hier wordt van perspectief gewisseld en ik geef dat aan met drie ***. De manier van afscheiding is door mijn uitgever bepaald. Jan heeft het perspectief boven de drie *** en Arend heeft het er onder.
Volgende keer meer over het begrip perspectief.
N.B. Waar ik “hij” schrijf, geldt dat vanzelfsprekend ook voor “zij”.